Wie denkt dat de verbanden in het leven causaal van aard zijn,
zou ook het einde der dingen moeten kennen. Zo lang je dat nog niet kent, zijn
de verbanden in het leven slechts temporeel.
Zo lang dan ook zal het tijdelijke bestaan - verbanden in opeenvolging zonder
werkelijk aanwijsbare oorzaak of gevolg. Voor wie het einde der dingen kent,
bestaat het tijdelijke niet meer, alleen de eeuwigheid.
Alle teksten van Manas Na'ala zijn
via de bibliotheek te downloaden als eboek (rechts-klik).
Maak gebruik van de contact link (rechts-klik)
om je vraag te stellen of een korte reactie te posten. Dat wordt erg op prijs gesteld.
Ik wens je vele uren verrukt en verlicht leesplezier toe, Manas Na'ala
De faciliteiten van de site werken optimaal wanneer je via de voorpagina
binnenkomt - als je dat al niet gedaan hebt.
Zonen van Sem Het Semitisch erfgoed van Noach
Ontstaansgeschiedenis van Jodendom, Christendom en Islam
Hoofdstuk 1 De diepe geschiedenis
Dit is een geschiedenis van een cultuur.
Van mensen die drie religies voortbrachten die de mensheid beheersen, de triade Jodendom, Christendom en Islam. Drie
leden van een gezin van religies die, zoals het een intense familie betaamt, al eeuwen, millennia met elkaar overhoop liggen.
Een geschiedenis van kwetsen en vernederen, van verwerpen en elkaar de rug toekeren, daar een dolk in steken. Een historie van
vervloeken en verstoten, vervat in vormen en verhoudingen die tot op de dag van vandaag ongewijzigd zijn gebleven - dat
is nog eens traditie. Het is een geschiedenis over beelden, beeltenissen, beeldvorming en beeldenstorm. Over het verlangen het
hoogste te kennen. Het is daardoor de geschiedenis van mensen met liefdesverdriet, mensen die de waarheid ontzettend nodig hebben,
mensen die de gevonden wijsheid te vuur en te zwaard verdedigen en verspreidden om hen te vernietigen die de waarheid niet erkennen.
Nu dan, zijn wij dan niet ons broeder hoeder? Zijn wij niet verantwoordelijk of op zijn minst medeverantwoordelijk voor wat
onze medemens overkomt? Ja, als dat betekent dat het ieders verantwoordelijkheid is bewust dat te laten wat iets of iemand
anders kan schaden. Nee, omdat niemand behalve de persoon zelf ervoor verantwoordelijk is zijn of haar weg af te leggen. Want
hoe diepzinnig de waarheid ook is die je hebt ontdekt, die geldt alleen voor jou. Het heeft geen enkele zin, heeft dat nooit
gehad en zal dat ook nooit hebben je waarheid uit te dragen. Zorg er simpelweg voor dat de waarheid die je hebt gevonden je in
staat stelt niets of niemand te schaden - dat is al een grote opgave. De drang om te schaden komt doorgaans voort uit de
beschadigingen die men zelf heeft opgelopen - de pijn van de verloren liefde. Het heeft
daarom absoluut geen zin om naar de waarheid op zoek
te gaan bij en je dus te laten hoeden door een broeder of een zuster. In feite nodig je hen dan uit je te schaden. De waarheid
waarnaar iedereen op zoek is, is niet buiten jezelf te vinden, maar exclusief in jezelf. Je verloren liefde vind je uitsluitend
daar, hoe onzeker je ook bent of je de innerlijke reis wel aankan - alleen de eerste stap
blijkt moeilijk.
De moeder aller religies
De wetenschap heeft lang aangenomen dat de
uittocht van de mens uit Afrika via westelijk Azië, de Levant, is gegaan. Het geslacht Homo Sapiens, de ondersoort Cro Magnon,
heeft inderdaad gebruik gemaakt van deze route noordelijk van de Rode Zee naar de rest van de wereld, zolang het klimaat dat
toestondlinknoot1).
Deze migratieroute kende echter meer klimatologische beperkingen dan die via de Bab El Mandeb, de oversteek van Djibouti naar
de Jemen aan de zuidzijde van de Rode Zee, de hoofdroute.
De groepen die in het noorden uit Afrika migreerden via de Levant, maakten daar contact met het geslacht
Homo Neanderthalensis,
zo wijzen opgravingen in de Jebel Qafzeh-grot uit2).
In een andere grot bij Tabun en niet ver daar vandaan in de Skhul-grot en ook in Amud zijn vondsten gedaan die zijn gedateerd
op 40.000 tot 15.000 jaar geleden. Vondsten die er op wijzen dat Sapiens en Neanderthaler daar niet alleen na en naast elkaar
leefden, maar ook met elkaar - er zijn onmiskenbare mengvormen gevonden. Dat was ook het geval bij opgravingen buiten de
Levant in Shanidar in noordelijk Mesopotamië en in Jebel Irhoud in de Maghreb. Buiten het Afro-Aziatisch gebied zijn mengvormen
van Neanderthaler en Sapiens gevonden in Portugal en Roemenië.
Dit overziend wijst alles op een vermenging van een deel van de populatie van Sapiens met Neanderthaler, waarbij de Neanderthalers
evenwel getalsmatig in de minderheid waren. Sapiens zag, zoals in latere tijden, de Neanderthaler onmiskenbaar niet als een
afzichtelijke halfaap, maar als een medemens. Over de rituelen en de religie van deze mensen is niets bekend, anders dan wat
daarover mag worden aangenomen, de verering en bezwering van natuurlijke krachten en natuurgoden.
In de periode na het Paleolithicum, het Neolithicum, is er van de mensen in de Levant meer overgebleven dan alleen hun botten,
bijvoorbeeld hun keramiek. In het Midden-Oosten duurt het Neolithicum van omstreeks
12.000 vce tot circa 3.000
vce3).
In en rond de vruchtbare halve maan -het gebied dat ruwweg Egypte en Mesopotamië beslaat en al het kustland daartussen- werd
in het begin van het Neolithicum een vorm van voorouderverering gepraktiseerd. Voorouders werden onder het huis begraven en
zelfs onder het bed. Men maakte op de schedels van de overledenen hun gezichten na in klei, zoals gevonden in Tell Aswad, Syrië.
Op die manier waren de geëerde voorouders aanwezig bij de levenden en kon men hen bij belangrijke beslissingen
betrekken. Er
zijn daarnaast grote gipsen voorouderstandbeelden gevonden in Ain Ghazal, Jordanië. Op sommige plaatsen werden menselijke resten,
vaak samen met dierlijke resten, in en tussen de muren van het huis bijgezet. Pas later werden de doden buiten de nederzettingen
begraven.
Een meer als zodanig geformuleerde vorm van
religie ontstond voor zover is na te gaan het eerst in Mesopotamië rond
7.000 vce, aanvankelijk, naar wordt aangenomen, binnen
de maatschappelijke bovenlaag. Venusbeeldjes met een dergelijke datering beelden de
Oermoeder of Moedergodin uit met
onloochenbare en geprononceerde geslachtskenmerken. In de vroege religieuze geschiedenis van het Midden-Oosten is de Moedergodin
de meest voorkomende vereerde figuur. Een en dezelfde godin komt onder verschillende namen voor: Astarte in Assyrië, Ishtar -ook
wel Ashtoreth of Asherah- in Akkâd, Ašerdu bij de Hittieten en
Asherah
Ashtoreth
Isis
Ishtar
Isis in Egypte - later komen we haar tegen als Afrodite bij de
Grieken en als Venus bij de Romeinen, maar ook, in een afgeleide vorm, als
Maria bij de Christelijke Rooms Katholieken. In Kanaän -Akkâdisch: “Ki-na-ah-num”- werd Asherah -Ishtar of Ashtoreth- vereerd in de
havensteden Ugarith, Sidon en Tyrus. Asherah was de echtgenote van de god El. Daarom werd Asherah ook wel Elat genoemd, de
vrouwelijke vorm van El - een naam waarvan het stamwoord ook in het moderne Hebreeuws strijd of heersen betekent.
Het woord "ha asherah" -zonder hoofdletter- betekent zuil of paal, het symbool dat hoort bij de cultus van de Kanaänitische
Moedergodin. Met dit woord werd eveneens de heilige boom van het leven aangeduid. Meestal stonden er twee van zulke bomen bij
een tempel van Asherah4).
Ašerim was ook het Egyptische woord voor de vijgenboom die in het Oude Egypte beschouwd werd als "het lichaam van de Koningin
op Aarde". Hier ligt waarschijnlijk een verbinding tussen enerzijds de twee obelisken die voor elke Egyptische tempel stonden,
zoals ook de twee bomen voor de Asherah-tempel, en anderzijds de vijgen- of levensboom in het Paradijs van Adam en Eva uit de
oude boeken van de triade -de Tenach, de Bijbel en de Koran-.
Asherah stond, behalve als Elat, ook bekend als Baälat. De Baälat of heerseres was in de vroege matriarchale maatschappij
de leidster van de stam, het volk. Om zich te verzekeren van nageslacht en dus van een opvolgster, had de Baälat jaarlijks een
nieuwe Baäl naast zich. Baälat werd geassocieerd met en gesymboliseerd door
een leeuwin, een dier dat als zeer machtig werd gezien. Baäl werd
geassocieerd met en gesymboliseerd door een stier, een symbool van macht en
potentie door de gehele oude wereld heen.
In de Semitisch Kanaänitische matriarchale maatschappij ontleende de heerser zijn macht aan zijn heerseres, niet andersom zoals
in een patriarchale maatschappij. Bezittingen zoals huizen, landerijen en boten, waren het eigendom van de vrouw, de heerseres,
welke Baäl dan ook zij naast zich had. Het ligt overigens voor de hand dat in een matrilineaire maatschappij landerijen en huizen
gezien werden als het bezit van de vrouw. De rol van de man was traditioneel die van de jager-herder en de traditionele rol van
de vrouw was die van de verzamelaarster - planten, wortels voor consumptie en als medicijn. De ontwikkeling van de landbouw, vanaf
ongeveer 8.500 vce in het gebied van de halve maan, houdt logischerwijs verband met die
traditionele economische functie van de vrouw. Langs
de weg van de ontwikkeling van de landbouw verwierven vrouwen hun machtsbasis.
In de cultuur van mensen wordt een zich
onderscheidende heerser, of in dit geval heerseres, vaak bij leven al vereerd en tot ver na zijn of haar dood beschouwd als
bijzonder en als door de goden gezonden. Een ontwikkelingsfase verder, vaak ook een of twee generaties verder, en de als door
de goden gezonden persoon zelf wordt vergoddelijkt, terwijl de verhalen over die persoon steeds legendarischer en mythischer
vormen aannemen. Nog een fase verder en de tribale heerser-es wordt in de loop van generaties gezien als God-in, compleet met
eredienst en priesterklasse om het systeem, ook door verhalen en mythen, in stand te houden. In het geval van Asherah
bestond de priesterklasse uit tempelpriesteressen, die overigens veel
later in meer patriarchale tijden een veel negatievere reputatie kregen toegedicht als tempelprostituees - een jaarlijkse nieuwe
Baäl werd iedere jongeling die door hen werd geïnitieerd.
In de oude boeken van de triade -Tenach, Bijbel en Koran- wordt voor de betrokken religies het beeld gecreëerd van een zuiver
monotheïstische godsdienst met Jahweh, God de Vader of Allah als enige God. Een voorstelling van zaken die, zoals verder aan de orde zal komen,
nuancering behoeft. Asherah -Elat- en El werden, ook in de Oudtestamentische tijden die monotheïstisch heetten te zijn, in Jeruzalemvideo
1) nog
steeds vereerd5).
Verderop zal eveneens blijken dat de monotheïstische oorsprong van het Jodendom een intellectuele creatie was. In het dagelijks
leven bleven de mensen lang ook de andere goden vereren - ze waren in feite polytheïstisch. Oude gewoonten sterven slechts
langzaam, zoals de voorouderverering nog lang bleef bestaan toen de Moedergodin vereerd raakte, zoals Elat en El
-Baälat en Baäl- vereerd bleven toen Jahweh, God de Vader en Allah de enige god werden.
Hun suprematie markeerde echter wel het einde van het
matriarchaat en de nieuwe dominantie van het patriarchaat.
Vanuit Paleolithische tijden is als meest
bijzonder element de aangetroffen kruising tussen Neanderthaler en Sapiens vermeldenswaard. Hoewel meer voorbeelden van
vermenging in dit deel van de wereld zijn gevonden dan elders, is het onmogelijk vast te stellen of die vermenging wijd
verbreid was, dan wel in absolute verhoudingen een sporadisch fenomeen betrof.
Deze Paleolithische mensen praktiseerden een vorm van voorouderverering, hoewel het niet geheel onmogelijk is dat zij ook
een moergodin, de oermoeder vereerde. De Europese Venus van Willendorf dateert immers van ruim voor
20.000 vce. Er zijn in
de Levant echter geen vondsten gedaan die een dergelijke ouderdom kunnen onderbouwen.
De eerste daadwerkelijke bewijzen voor de verering van de oermoeder dateren uit de periode na het Paleolithicum, het Neolithicum
- vanaf 12.000 vce. Zij wordt in de vruchtbare halve maan vereert als Asherah, hoewel er vele lokale variaties op haar naam bekend
zijn, zoals Baälat of Elat. Dat Asherah jaarlijks een nieuwe Baäl of El tot echtgenoot nam, laat zien dat de vroege maatschappij in
dit gebied matrilineair was georganiseerd.
Overerving via de vrouwelijke lijn heeft ook zeer waarschijnlijk te maken met de ontwikkeling van de landbouw, waarbij de
economische basis van de maatschappij in handen van vrouwen was. Het einde van de matriarchale samenleving en de overgang
naar de patriarchale gaat samen met de overgang naar de eerste Abrahamische godsdienst. Dat het zijn van Jood wordt overgeërfd
via de moeder, kan een oud overblijfsel zijn van de matrilineaire maatschappij.
In dit misschien wel veel te beknopte overzicht van de Paleo- en Neolithische tijd in het Midden-Oosten is
nog één
gebeurtenis onbesproken gebleven, een gebeurtenis van onvergelijkbare importantie voor de triade -Jodendom, Christendom en Islam-, de zondvloedvideo
2).
Het water bedekt de wereld
Overal
ter wereld bestaan zondvloedverhalen. Kan deze wijde verbreiding worden
gezien als bewijs voor een rampspoed die daadwerkelijk de gehele wereld
overspoelde? Ooit is de wereld een grote sneeuwbal geweest, juist in een
periode dat zich complexer leven dan eencelligen ontwikkelde. Voor deze
sneeuwbal-Aarde-hypothese, die stelt dat de Aarde 650-600 miljoen jaar geleden tot aan de tropen
bedekt is geweest met gletsjerijs, bestaat voldoende wetenschappelijk bewijsvideo
3).
Voor een zondvloed die in een keer de gehele aarde met water heeft bedekt, bestaat geen enkel wetenschappelijk bewijs en de
gebruikte data om het toch te bewijzen worden alleen door creationisten geloofd, binnen een theorie die geen theorie is in de
correcte zin van het woord - een hypothese met bewijsvoering. Bewijzen voor een stortvloed van water zijn er over de hele wereld,
maar alleen regionaal, binnen lokale culturen die fysiek te maken hadden met het einde van de meest recente ijstijd. Dat einde
van het laatste glaciaal is heel precies bepaald op 9.711 vce. De opwarming van de aarde daarna is geologische beschouwd vrij
snel gegaan6).
Het einde van de ijstijd werd dus niet mondiaal, maar wel over de gehele wereld lokaal gevoeld. Eerder een serie soms gekoppelde
gebeurtenissen, zoals we zullen zien, dan één grote gebeurtenis.
Een tweede relativerende opmerking vooraf met betrekking tot zondvloedverhalen heeft te maken met het begrip wereld en het begrip
van de wereld. Het algemeen bekende zondvloedverhaal spreekt over het onder water lopen van "de gehele wereld". Wat wordt daarmee
bedoeld? Het antwoord hangt samen met de kennis over de wereld en dus met informatie en educatie. De datum van
6 september 1522 vertegenwoordigt in dit verband het moment van wezenlijke verandering. Dat was de datum waarop de Bask Juan Sebastián
Elcanoillustratie
thuiskwam, na als eerste mens rond de wereld te hebben gezeild. Hij was de eerste mens die, zij het nog
fragmentarisch, werkelijk kon beweren dat hij de hele wereld had gezien. Hij voer mee op een van de schepen van Fernão de
Magalhães - een Portugees in Spaanse dienst. Magalhães stierf echter tijdens de eerste wereldreis, zodat Elcano, of del Cano,
echt de allereerste mens was die rond de wereld reisde - plus de bemanning van Magalhães' enig overgebleven schip, de Victoria.
Hierna is het wereldbeeld en het beeld van de wereld van de mens steeds verder
uitgebreid en verfijnd, totdat er uiteindelijk een mondiaal
besef ontstond. Voor de cesuur van 1522 hing het wereldbeeld van een mens samen met waar hij was geboren. Alexander de Grote
breidde het beeld van wat de wereld is, gezien vanuit westerse perspectief, al behoorlijk uit naar het oosten, tot aan India,
en de Romeinen deden dat naar het westen en noorden. Genghis Khan heeft over het grootste rijk ooit geheerst. Maar voor hen allen was de wereld vooral hun wereld. Voor iemand die
acht à negenduizend jaar geleden vermoedelijk in het noorden van Mesopotamië leefde, zoals Noach met zijn gezin, was dat
deel van de wereld dé wereld, dat wil zeggen het noorden van Mesopotamië - mogelijk iets uitgebreider door handelscontacten.
Een bewoner van het noordelijk deel van Mesopotamië die zijn -deel van de- wereld verwoest zag,
wist niet beter dan dat de
gehele wereld was overstroomd en verwoest. Als de hoofdpersoon uit het zondvloedverhaal had uitgeroepen, "Mijn wereld is
verwoest", dan had hij gelijk gehad. Maar dat was bij lange na niet dé wereld zoals de latere lezers van de boeken
van de Abrahamische triade die kende. In feite een merkwaardig fenomeen, dat mensen uit later meer geïnformeerde tijden omwille van een
geloof de beperkte kennis uit vervlogen tijden prefereren om consistent met hun
religie te leven, maar dat terzijde.
Het gebeurt wel vaker dat mensen een temporeel verband verwarren met een
causaal verband. Zaken die tegelijkertijd of vlak na elkaar gebeuren hoeven niet per sé een oorzaak gevolg relatie te hebben.
Sterker, dit verband bestaat vaker niet dan wel. Dat op meerdere plaatsen in de wereld zondvloedverhalen bestaan, heeft
verband met de effecten op meerdere onderscheiden plaatsen in de wereld van het smelten van de ijskap aan het einde van
de laatste ijstijd. Verder gaat de gemeenschappelijke oorzaak niet. Er was geen mondiale inundatie. Per regio verschilt
de magnitude van de overstroming en de aard van de gevolgen. Daarin ook begrepen of de gevolgen van de overstroming permanent
waren of tijdelijk. In veel gevallen overstroomde het land, maar werd het ook weer droog na het wegtrekken van het water. In
enkele andere gevallen waren de gevolgen permanent, tot op de dag van vandaag.
Atrahasis en Gilgamesh
Het Atrahasis-epos is een oeroud
Babylonisch epos dat bekend is vanwege het zondvloedverhaal dat het vertelt. Dit zondvloedverhaal is in grote trekken hetzelfde
verhaal dat op het elfde tablet van het Gilgamesh-epos staat
en dat op zijn beurt grote overeenkomsten vertoont met het latere
zondvloedverhaal in de Joodse Tenach, het Christelijke Oude Testament en de Moslim
Koran7).
Het Atrahasis-epos luidt in het kort als volgt. Het universum is verdeeld in drie delen. De god Anum regeert in de hemel, de
god Enlil op aarde en de god Enki in het onderaardse water. Enlil dwingt de mindere Igigi-goden al het werk te doen, maar na
veertig jaar komen ze in opstand en belegeren de tempel van Enlil in Nippur. De god Enki stelt voor om mensen te scheppen en
die al het werk te laten doen. Samen met de moedergodin wordt dit plan uitgevoerd. Op een gegeven ogenblik zijn er zoveel mensen,
dat ze met hun lawaai de god Enlil uit zijn slaap houden. Deze besluit via de god Namtar de mensen een plaag te sturen. Dankzij
de vrome mens Atrahasis stopt de god Namtar de plaag. Na een tijdje maken de mensen echter weer te veel herrie naar de zin van
Enlil. Ditmaal straft hij ze met een hongersnood. Deze wordt door de mensheid overleefd. Dan besluit Enlil drastischer maatregelen
te nemen. Hij stuurt een zondvloed op de mensen af. Atrahasis bouwt een rieten ark en overleeft zo met zijn familie en een aantal
dieren de zondvloed.
Wat bekend is geworden als het
Gilgamesh-epos is in oorsprong een raamvertelling, waarin verhalen over Bilgames en Enkidoe waren
opgenomen. In de 18e eeuw vce ontstaat een wat meer samenhangend epos onder naam "Sjoetoer eli sjarri" -hoog rijst hij op boven
alle koningen-, wanneer de tekst vanuit het Soemerisch in het Akkâdisch wordt vertaald. In de
12e eeuw vce ondergaat de tekst
verdere redactionele veranderingen en wordt het verhaal van de zondvloed
voor het eerst aan het epos toegevoegd. Het geheel kreeg toen de nieuwe
naam, "Sja nagba inoeroe" -hij die alles gezien heeft-.
Het verhaal van de zondvloed wordt op het elfde tablet van het epos aan
Gilgamesh verteld door een zekere Utnapishtim.
Utnapishtim, Soemerisch voor “Hij die leven vond”, of Uta-Napištim ook bekend onder de naam Atrahasis, Akkâdisch voor “De zeer
wijze”. Het zondvloedverhaal werd derhalve aan Gilgamesh verteld door Atrahasis-Noach zelf, - Gilgamesh was zijn verre nakomeling.
Atrahasis was onsterfelijk geworden door met de Godin te huwen die het levensvocht voortbracht - vermoedelijk wordt de Moedergodin
Ishtar hiermee bedoeld.
Welke tekst men ook verder bestudeert, het Gilgamesh epos, of de teksten van de Abrahamische religies, dit
is alles wat er in mythisch-religieuze context bekend is over Atrahasis-Noach8).
Wie Atrahasis-Noach in werkelijkheid was,
zo hij al heeft bestaan, kan alleen worden vermoed aan de hand van mogelijkheden en
waarschijnlijkheden9).
Een van de meest onwaarschijnlijke mogelijkheden portretteert Noach als een vertegenwoordiger van intelligente buitenaardse
wezens, of anders een mens die werd geïnstrueerd door buitenaardse intelligente wezens, met kennis over de op handen zijnde
catastrofe. De ark was geen houten schip, maar een ruimteschip waar niet alle schepselen van de wereld, maar het dna van
alle schepselen van de wereld werd bewaard voor na de ramp. Dit relaas is niet ongeloofwaardig, omdat er een rol voor
buitenaardse intelligentie in is weggelegd, maar omdat het verhaal in kwestie en de personen die deze
hypothese naar voren
brengen geloofwaardig zijn op een manier die niet kan worden geverifieerd. Geheel ongeloofwaardig dus. Op zich is het bestaan
van buitenaardse intelligentie niet irreëel, alleen al vanwege de statistische kans. Het probleem zit hem in het feit dat
vermoed contact tussen mensen en buitenaards intelligent leven -ook in andere gevallen- voor meerdere uitleg vatbaar is,
zonder dat voor welke van de interpretaties onweerlegbaar bewijs bestaat. Niet het verhaaltje is ongeloofwaardig, maar de
bewijsvoering ervoor ontbreekt.
Atrahasis of Noach bestaat dus binnen een religieuze context en binnen een
mythologische context, maar binnen de historische context is zijn bestaan waarschijnlijk onbewijsbaar. Noach kan echt hebben
bestaan, maar hij kan ook een gecreëerd personage zijn om het zondvloedverhaal aan op te hangen. Naast de vergelijking is een
dergelijke verpersoonlijking binnen religies een veel gehanteerd stijlelement. De beantwoording van de vraag of Noach heeft
bestaan, is bovendien afhankelijk van het antwoord op de veel interessantere vraag, is er een zondvloed geweest? Die laatste
vraag is eenvoudiger te beantwoorden en om hem te kunnen beantwoorden moet er worden gezocht in het gebied waar het
Atrahasis epos oorspronkelijk vandaan komt. Dat was vermoedelijk Mesopotamië, maar kan ook een relatief
iets wijder gebied betreffen.
In dit gebied woonden mensen, waaronder een man met zijn familie, iemand die misschien wel Atrahasis heette of Noach. Op
miraculeuze wijze heeft hij een watersnoodramp overleefd en hij dankte daar zijn god voor.
Nog veel meer water
Er is geen bewijs voor een
mondiale watersnoodramp. Waar wel bewijzen voor zijn, zijn regionale waternoodrampen. Stuk voor stuk werden die veroorzaakt
door het smelten van een grote massa ijs aan het einde van het laatste glaciaal. Zowel gebieden in het noorden die bewoond
werden door mensen in de vroegste nederzettingen daar, als gebieden die werden bewoond door mensen in meer gevorderde culturen
in de subtropen.
In de zoektocht naar de watersnoodramp die ten grondslag kan hebben gelegen aan het verhaal van de zondvloed uit het Gilgamesh-epos en
de triade van Abrahamische religies, is er een ruime keuze uit regionale overstromingen. Welke staan inderdaad op zichzelf, en
welke kunnen in verband worden gebracht met het verhaal dat in Mesopotamië werd verteld. Voor de locatie van de watermassa kan niet te ver worden gezocht, want de wereld van het Neolithicum
was, zoals we zagen, niet veel groter dat in dit geval het noorden van de vruchtbare halve maan. Dit onder de aanname dat er
inderdaad een zondvloed heeft plaatsgevonden.
De stijging van het zeeniveau als gevolg van
smeltende gletsjers heeft twee verschijningsvormen gekend. De eerste was de geleidelijke stijging. Veel kustgebieden werden
mondiaal in toenemende mate bedreigd door een stijgende zeespiegel, zonder dat het meteen tot catastrofale rampen leidde.
Zo wordt over
een nu ondergelopen gebied tussen het Verenigd Koninkrijk en het Europese vasteland gemeld dat die stijging met ongeveer
de hoogte van een kiezelsteentje per jaar ging. Catastrofale plotselinge overstromingen, de andere verschijningsvorm, hebben
zich over de gehele wereld voorgedaan en hadden een vernietigende uitwerking.
Een goed gedocumenteerd voorbeeld van een plotselinge stortvloed is te vinden in het westen van Noord-Amerika in het geval van de
"Channelled Scablands"10)
die ontstonden toen "Glacial Lake Missoula"11)
over het land ten zuiden ervan uitstroomde. In dit voorbeeld verzamelde het smeltende gletsjerwater zich achter een ijsdam.
Een op zich niet ongewoon fenomeen - op IJsland is dit proces nog steeds waar te nemen. De ijsdam die "Glacial Lake Missoula”
tegenhield was zeshonderd meter hoog. Zwakke plekken in de dam werden door smeltwater weg geërodeerd en de dam kon
op den duur
het glaciaal meer van bijna achtduizend vierkante kilometer niet meer tegenhouden. Uiteindelijk moest de ijsdam aan de druk
toegeven. Ruim tweeduizend kubieke kilometer water kwam in een keer vrij en overstroomde de "Camas Prairie Valley", de
"Channeled Scablands"video 4).
Dit fenomeen heeft zich niet eenmaal voorgedaan, maar waarschijnlijk veertig keer in de loop van een periode van tweeduizend
jaar tussen 13.000 en 11.000 vce. Het uitstroomgebied van het gletsjerwater ligt in het westen van Noord-Amerika en dat water
is meest waarschijnlijk afgevoerd in de Stille Oceaan. Het is goed mogelijk dat deze gebeurtenissen aanleiding hebben gegeven
tot lokale zondvloedmythen, maar over het geheel genomen is de mondiale invloed van de uitstroming van dit gletsjermeer vooral
terug te vinden in de geleidelijke stijging van de oceanen. Bovendien ligt de laatste maal dat dit geologisch verschijnsel zich
voordeed twee keer verder terug in de tijd, dan de tijd waarin het zondvloedverhaal van Atrahasis-Noach,
naar wordt aangenomen,
ontstond.
Anders ligt dat met een volgende watervloed op het noord-Amerikaanse continent, de uitstroming van "Lake Agassiz" in de
Atlantische Oceaan12).
Het glaciale meer "Lake Agassiz" was op zijn grootst in omvang groter dan de huidige drie grote meren in Noord-Amerika tezamen.
Net als "Lake Missoula" is "Lake Agassiz" meerdere malen in ieder geval gedeeltelijk leeggelopen, waarvan ten minste eenmaal in
de Noordelijke IJszee. Het grootste oppervlak dat het meer heeft bereikt was
440.000 vierkante kilometer, groter dan enig
binnenmeer of enige binnenzee in de huidige tijd. De laatste keer dat "Lake Agassiz" zich weer vulde met gletsjerwater was
vanaf ongeveer 7.900 vce en het liep voor de laatste maal ongeveer
6.400 vce vrijwel geheel leeg in de Atlantische Oceaan,
vermoedelijk in minder tijd dan een jaar -zie
ook:
Glacial Lakes World Wide. Dit had drastische gevolgen voor de gehele planeet. De gevolgen van de uitstroming
van "Lake Agassiz" worden verschillend beoordeeld, maar een mondiale stijging van de zeespiegel met in ieder geval een meter
lijkt aannemelijk. De uitstorting van zoet water in de zoute oceaan had, door het effect op de warme Golfstroom, ook een
belangrijke klimaatverandering tot gevolg. In een studie13)
wordt deze gebeurtenis rond 6.400 vce gekoppeld aan de verspreiding van de landbouw vanuit het oosten tot in
het westen van Europa. Er zijn meerdere studies waarin de mogelijkheid wordt onderzocht dat deze gebeurtenis is verbonden met diverse zondvloedmythen.
Doggerland14) en
video 5),
het ‘Steentijd Atlantis’, is genoemd naar de Doggersbank, een verhoging in de huidige zeebodem in de zuidelijke Noordzee -zie de
rode omlijning in de inzet- waar vissers met regelmaat mammoetbeenderen en andere artefacten opvissen.
[Zie ook: De banken van de Noordzee]. De Doggersbank was het
laatste stuk land dat tot zeker 5.000 jaar vce boven de stijgende zeespiegel uitkwam. Doggerland was
een bostoendra en taiga gebied, met loofbomen meer naar het zuiden, met nederzettingen van de mensen die dit gebied bewoonden. Het verbond het vaste land van Europa
met het huidige Verenigd Koninkrijk. Het zeeniveau ten tijde van Doggerland -verbeeld op de bovenstaande illustratie- lag ongeveer
120
meter lager dan het huidige zeeniveau. Op de zuidelijke vlakte van Doggerland vloeiden de Rijn, de Theems, de Maas en de Schelde
samen om vervolgens als een grote brede rivier traag door het schier oneindig laagland van wat nu het Kanaal is te stromen, om
uiteindelijk zuidelijk uit te monden in de Atlantische oceaan. Voordat Doggerland definitief onder water verdween had het een
glooiend landschap met vele meanderende rivieren, riviertjes en meertjes. Door de geleidelijk stijgende zeespiegel waren grote
delen van de kust ‘wetlands’ geworden. Als gevolg van de uitstroom van "Lake Agassiz" kwam Doggerland vrijwel geheel onder water
te staan.
Het definitieve einde van Doggerland echter kwam door een secundair gevolg van het smelten van het gletsjerijs
in het noorden. Doordat er minder
ijs op de Scandinavische aardkorst drukte kwam een deel van die aardkorst omhoog. Rond
6.200 vce had dat een onderzeese
landverschuiving voor de Scandinavische kust tot gevolg, die bekend staat als de "Storrega landverschuiving"video
6). De
enorme vloedgolf die het gevolg was van deze "Storrega landverschuiving" was de gebeurtenis waardoor Engeland en het vaste land
van Europa definitief door water van elkaar werden gescheiden. Er traden
onomkeerbare catastrofale gevolgen op voor de kustgebieden
rond het zuidelijk deel van de Noordzee en voor de Neolithische bevolking in dit gebied - alles
werd verzwolgen door het water.
Het Middellandse Zeegebied ondervond eveneens
de gevolgen van de stijgende zeespiegel. Het deel van de Middellandse Zee waar in het kader van deze inleiding de meeste aandacht
naar uitgaat, is de landbrug die Europa met Azië verbond, het Bosporusgebied. Nu is het een zeestraat, maar dit gebied vormde rond
6.000
vce een landverbinding van ongeveer 30 kilometer breed tussen het Europees en Aziatisch deel van wat nu Turkije is. In praktische
zin vervulde deze Bosporusdam dezelfde functie als de ijsdammen die het water van "Lake Missoula" en "Lake Agassiz" tegenhielden.
De Bosporusdam voorkwam dat het stijgende water van de Middellandse Zee doorstroomde naar de lager gelegen Zwarte Zee. Hier en
daar kwam wel enig water over de Bosporusdam in de vorm van watervalletjes. De bodem van de Zwarte Zee laat hiervan erosiesporen
zien die het Corioliseffect vertonen. Het water sijpelde over de dam om vervolgens langs de zuidkust van de toenmalige Zwarte
Zee te stromen, als gevolg van de draaiing van de aarde tegen de klok in. Of de Bosporusdam het op die manier lang tegen het
wassende water gehouden zou hebben of niet, is een vraag die onbeantwoord moet blijven, omdat opnieuw een catastrofe een
watervloed veroorzaakte.
De vulkaan Etna op Sicilië was een ook in die tijd zeer actieve vulkaan en rond
5.800 vce vond een wel zeer bijzonder cataclysme
plaats. Een uitbarsting van uitzonderlijke omvang deed de gehele oostflank van de vulkaan ter grootte van vijfendertig kubieke
kilometer in zee storten, met een vloedgolf voor het oostelijk deel van de Middellandse Zee
tot gevolg15).
De zuidkust van het huidige Turkije, het huidige Syrië, Libanon en Israel, almede de kust van Egypte, werden het
zwaarst getroffen door de tsunami. Een deel van de vloedgolf spoelde ten noorden van Kreta richting Bosporusdam. De plotselinge
toevloed van water zorgde ervoor dat die dam het begaf en dat het hogere waterpeil van de Middellandse Zee zich uitstortte in de
veel lager gelegen Zwarte Zee.
Een vloedgolf of tsunami kan desastreuze
effecten hebben, ook op grote afstand. De “Sumatra tsunami”, de op een na
grootste in dit gebied, maakte 230.000 slachtoffers. De meesten op Sumatra,
maar ook in Thailand, Myanmar, Bangladesh, India, Sri Lanka en tot aan de overkant van de Indische Oceaan op Madagaskar en
aan de oostkust van Afrika aan toe. Een nog veel grotere tsunami kan, zeggen sommige geologen, elk moment gebeuren als gevolg
van het in zee storten van de westflank van de Cumbre Viejo, een oude maar nog actieve vulkaan op La Palma, een van de Canarische
eilanden. Zo’n 500 km3 rots,
bij benadering 1.200 miljard ton, stort dan in zee met een mega-megatsunami tot gevolg die
aan de overkant van de Atlantische Oceaan de gehele westkust van de Amerika’s zal
treffen en die mogelijk miljoenen slachtoffers zal maken.
Een tsunami is dodelijk. Met een nu stijgende zeespiegel kan de “La Palma tsunami” gevolgen voor de oostkusten van de
Amerika’s hebben, als de “Storrega tsunami” had op Doggerland. Sommig land zal verdwijnen en andere delen zullen veranderen
in ‘wetlands’. De “Etna tsunami” bracht verwoesting in het oostelijk deel van het Middellandse Zeebekken en deed de Bosporusdam
ineenstorten, waardoor de Zwarte Zee volstroomde.
De zondvloed De feiten
Op de keper beschouwd is
dit nog geen bewijs voor welke ramp dan ook die rechtstreeks als
grondslag kan dienen voor het zondvloedverhaal. Net zomin als er, ondanks een vrijwel continue zoektocht, bewijs is voor het
bestaan van Homerus’ Atlantis, of het scheiden van de Rode Zee door Mozes na de Joodse Exodus uit Egypte. De wijze waarop de
verhalen uit deze tijden in de tijd zelf werden verteld en opgeschreven, is een geheel andere dan de wijze waarop de moderne
mens zijn relazen wil lezen. De moderne mens wil een duidelijke scheiding tussen feiten en meningen en van moraliseren is hij
niet gediend. Wie zich niet aan deze simpele stelregel houdt, wordt geacht op z’n minst een slecht schrijver te zijn. Tot aan
het begin van de moderniteit, het begin van de Verlichting halverwege de
17e eeuw, was de stichtende les of het opvoedende aspect
van een tekst juist het positief geladen deel van de tekst. Hierin bestond een lange traditie die ook is te vinden in
bijvoorbeeld de
Abrahamische teksten. Eveneens om die reden zullen in geen enkele van de oude teksten, anders dan bij toeval, verifieerbare
feitelijk aanknopingspunten gevonden kunnen worden - het ging om de moraal, de wijze les en het eren van de alvermogende God.
Desalniettemin zijn er wel natuurfenomenen aan te wijzen die de zondvloed zouden hebben kunnen veroorzaken. Dat er geen mondiale
watersnoodramp is geweest, maar regionale afleveringen van een reeks van watersnoodrampen die diverse plaatsen over de wereld
troffen is hiervoor al gedemonstreerd. In de regio waar het zondvloedverhaal zich moet hebben afgespeeld -Mesopotamië of
noordelijk Mesopotamië dan wel ten noorden van Mesopotamië-, is het meest waarschijnlijke kandidaat natuurfenomeen het catastrofaal
vollopen van de Zwarte zee.
De Zwarte zee kent twee kustlijnen. De zoetwater
kustlijn en de zeewater kustlijn. De zoetwater kustlijn is diep in de zeebodem gegroefd en is zeer oud. Het zoetwatermeer dat op
de plaats van de huidige Zwarte Zee heeft gelegen is herkenbaar als zoetwatermeer aan de bodemmonsters die uitwijzen dat hier
alleen zoetwaterdieren, mossels onder andere, hebben geleefd en ook de restanten van waterplanten van het soort
zijn dat alleen
in zoet water voorkomt. De huidige hoger gelegen kustwateren, tussen de zoetwater kustlijn en de huidige kustlijn, zijn ontstaan
in een tijd dat de Zwarte Zee in verbinding stond met de Middellandse Zee. Hier alleen vertonen bodemmonsters zeeleven dat hoort
bij een zeewater milieu. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat het Zwarte Zeebekken niet altijd in verbinding heeft gestaan
met de Middellandse
Zee, zoals nu, maar dat het tot aan een bepaald moment een afgesloten systeem met zoetwater was, gevoed door
ondermeer de rivieren Donau en Dnjepr.
Of er in het gebied tussen de oude zoetwater kustlijn en de huidige zeewater kustlijn, toen dit land nog droog was, mensen
hebben gewoond, is lastig vast te stellen. Sommige vondsten die met onderwaterrobots zijn gedaan lijken inderdaad in deze
richting te wijzen. Er is echter maar een klein deel van de bodem onderzocht -het rechthoekje op bovenstaande kaartje aan de
zuidzijde van de Zwarte Zee-, weliswaar bij een zeewater kustplaats waarvan bekend is dat die in Neolithische tijden werd
bewoond. Er kan verder alleen een wel geïnformeerde inschatting worden gedaan. Als er in de achterliggende periode tot het
afgelopen glaciaal rond de huidige Zwarte Zeekust mensen hebben gewoond, dan mag worden aangenomen dat deze mensen, of hun
familie misschien, ook het land tot aan de oude zoetwater kustlijn hebben bewoond. Dat ze er hun kuddes hebben laten grazen
en wellicht met de eerste vormen van landbouw hebben geëxperimenteerd.
Göbekli Tepe is een heiligdom uit circa 9.500 vce en is het oudst bekende tempelcomplex ter wereld, maar het ligt ver van de
Zwarte Zeekust. Çatal Hüyük was een belangrijke nederzetting in het zuiden van Centraal-Anatolië, daterend uit circa
7.500 vce.
Yesilova Höyük bij het huidige Izmir in West-Anatolië werd bewoond vanaf ongeveer
6.500 vce. Ook aan de Zwarte Zeekust zijn bij
Sinop Neolithische sporen van bewoning gevonden die de aanleiding vormden bij die plaats uit de kust met een
robotonderzeeër archeologisch zeebodemonderzoek te verrichten.
Er is bewoning geweest tussen de oude zoetwaterkust en de huidige zeewaterkust. Dit land is ondergelopen en de bevolking moest
voor het wassende water een goed heenkomen zoeken. Dit op zich is al voldoende om een zondvloedverhaal te rechtvaardigen.
De ouden verhaalden in vergelijkingen en uitvergrootten om bepaalde aspecten duidelijker te kunnen tekenen,
wat het zondvloedverhaal op basis van deze gebeurtenis acceptabel maakt. De discussie
tussen geologen of het vollopen van de Zwarte Zee in tijdsbestek
van een groot aantal jaren zeer geleidelijk is gegaan, met continue watervalletjes over de Bosporusdam, of juist plotseling als
een catastrofale ramp, is niet wezenlijk voor het ontstaan van het zondvloed verhaal - nog steeds aannemende dat het zondvloed
verhaal een basis in de realiteit heeft en dat die realiteit de Zwarte Zeevloed betrof. Het is voor een lezer echter dramatischer,
zeker als die bijvoorbeeld een Christelijke achtergrond heeft, meer geloof te kunnen hechten aan het catastrofeverhaal en het
plotseling stijgen van de zeespiegel, omdat dat zo mooi aansluit bij de catastrofe die wordt verhaald in het zondvloedverhaal.
De wetenschappelijk verifieerbare gegevens wijzen overigens ook met redelijke zekerheid in die richting.
De Middellandse Zee loopt via de Zee van Marmora naar de Zwarte Zee. Circa
7.000 vce, net voor het definitief leeglopen van
"Lake Agassiz", was het niveau van de Middellandse Zee 35 meter lager dan nu. Dit niveau was voldoende hoog om over een
onderzeese verhoging, de Dardanellen, van de Middellandse Zee naar de Zee van Marmora te stromen, maar niet hoog genoeg om
over de Bosporusdam te stromen naar de Zwarte Zee, die toen een niveau
150 meter onder het huidige zeeniveau had. Het water
van de Middellandse Zee steeg, net als elke zee, en erodeerde delen van de Bosporusdam weg en er liep water over de Bosporusdam
in de Zwarte Zee, maar nog niet catastrofaal. Die catastrofe ontstond toen de “Etna-tsunami” een vloedgolf van
15 meter hoog
richting Bosporusdam stuurde. De vloedgolf brak een gedeelte van de Bosporusdam af en zout water stroomde de Zwarte Zee in. De
stroming zorgde ervoor dat meer van de Bosporusdam in de golven werd meegesleurd, waardoor er meer water door de opening kon
stromen, waardoor er meer Bosporusdam werd weggeërodeerd. Dat proces verliep steeds sneller en heftiger. Het vollopen van de
Zwarte Zee kan daarom een catastrofale watersnoodramp worden genoemd, een zondvloed. Op de bodem van de Zwarte Zee zijn
erosiesporen te vinden van een enorme hoeveelheid inkomend water. Deze sporen lopen niet volgens het Corioliseffect, maar met
de wijzers van de klok mee - een beweging die meer voor de hand ligt op basis van de geologie te plaatse. Kort voor
6.000 jaar
vce vond de zondvloed plaatsvideo
7).
De "Etna tsunami" vond rond
5.800 vce plaats en de doorbraak van de "Bosporusdam" met het vollopen van de Zwarte Zee circa
5.600 vce. Is tweehonderd jaar een te groot tijdvenster om deze gebeurtenissen op een lijn van oorzaak en gevolg te kunnen
plaatsen? Hoewel het in de literatuur duidelijk is dat de genoemde jaartallen ‘ongeveer’ jaartallen zijn, is het te gemakkelijk
en te kunstmatig om op die basis de tijdlijn vanaf beide jaartallen naar elkaar toe rekken - zoiets voldoet niet. Ook al is het
zo dat tweehonderd jaar in een door geologen gebruikte datering minder dan een oogwenk is, duizend jaar is geologisch gesproken
al nauwelijks onderscheidend te noemen, is er mogelijk een veel passender oplossing om de discrepantie tussen de twee jaartallen
te verklaren.
De stijging van het zeewaterpeil, de stroming van het water en de erosie van de Bosporusdam zijn
door onderzoekers in een bepaalde sequentie
gezet, waarna men op het jaartal 5.600 vce uitkwamen voor de definitieve doorbraak van de Bosporusdam en daarmee op de
waarschijnlijke datum van de catastrofale zondvloed. De opeenvolging van gebeurtenissen werd
echter berekend op grond van een
geleidelijke stijging van de zeespiegel en laat de “Etna tsunami” buiten beschouwing. Het ligt voor de hand dat de doorbraak
van de Bosporusdam juist door deze vloedgolf is versneld.
Door
de engte van de van de Dardanellen moet de “Etna tsunami” zijn afgezwakt, hoewel mogelijk weer wat opgestuwd door de relatieve
ondiepte. Een vloedgolf van 15 meter was voldoende om de Bosporusdam in te laten storten. Daarbij komt dat de Bosporusdam niet
bestond uit rotsformaties, maar uit sediment dat in zekere mate al verzadigd van water was door de stijging van de zeespiegel.
Wanneer blijkt dat de “Etna tsunami” en de doorbraak van de Bosporusdam als oorzaak en gevolg gezien kunnen worden, dan kan de
datering van de catastrofale oorzaak van de zondvloed tweehonderd jaar verder in het verleden geplaatst worden en vallen tsunami
en doorbraak samen.
Behalve het Zwarte Zeebekken is er nog een kandidaat voor Noachs woonplaats en dus voor de locatie van de zondvloed. In het
noorden of ten noorden van Kanaän, in het huidige Turkije, bevindt zich in een relatief scherpe bocht van de Middellandse
zeekust recht in het midden aan het einde van een baai het tegenwoordige plaatsje Dörtyol. Wanneer men de bodem van de kustwateren
voor dit plaatsje bestudeert, ziet men dat de zeebodem vele tientallen kilometers vrij ondiep blijft. De lange scherpe punt van
het eiland Cyprus wijst precies richting het midden van deze
baai16).
Hoewel er, voor zover bekend, geen enkele geologische- of archeologische studie naar dit gebied is gedaan in verband met de
tsunami die het gevolg was van de instorting van de oostflank van de Etna, is het niet moeilijk voorstelbaar dat die vloedgolf
hier minstens even erg moet hebben toegeslagen als iets zuidelijker in Syrië, Libanon en Israel. Mogelijk zelfs heftiger, omdat de
baai richting Dörtyol zo ondiep is, dat de vloedgolf tot grote hoogte kon worden opgestuwd. Dat de scherpe punt van Cyprus,
een bergrug, precies richting Dörtyol wijst, moet bovendien betekend hebben dat de tsunami noordelijk van Cyprus precies op
de kust voor Dörtyol werd gericht. Daarnaast wijst de bergrug op Cyprus rechtstreeks in de richting van de Turks-Armeense grens,
de plaats waar Noach met zijn ark aan de grond liep op de berg Ağrı Dağı, Ararat.
Anderzijds, hoewel de vloedgolf, gezien de effecten elders, hier eveneens monstrueus moet zijn geweest, zal die niet zo groot
zijn geweest dat een houten ark vanaf de Middellandse zeekust tot aan de Turks-Armeense grens werd gespoeld - problematisch,
gezien de afstand en het tussenliggende bergachtige terrein. De tsunami moet zich daarnaast, ondanks zijn omvang, met twee of
drie dagen weer hebben teruggetrokken. Veel korter dan de twaalf maanden die in de religieuze overlevering worden
genoemd, ook al kan dit materiaal niet als feitelijk worden genomen. De “Dörtyolvloed” verdient het om in dit verband onderzocht
worden, maar de vloedgolf in het Zwarte Zeebekken blijft door duur en vooral omvang de meest plausibele kandidaat voor de catastrofale
vloed die ten grondslag heeft gelegen aan het verhaal van de zondvloed van Noach.
Noachs zondvloed is niet historisch, want er zijn geen controleerbare contemporaine bronnen - een kleitablet, een afbeelding
op een potscherf. Geologische data die wijzen op een vloedgolf in de tijd dat Noach geleefd kan hebben, geven bewijs voor een
mogelijke of waarschijnlijke geologische oorzaak van de vloed, niet voor het bestaan van Noach. Er zijn op dat vlak geen data
die als bewijs in verband gebracht kunnen worden met de mythologische narratieven. Wat is aangetoond, is het bestaan van
catastrofale vloedgolven en overstromingen, en niet exclusief voor het gebied waarvan wordt aangenomen dat Noach er geleefd
heeft. De vernietigende overstromingen en vloedgolven hebben zich weliswaar afgespeeld binnen een korte tijdsspanne -tussen
8.000 en 5.800 vce-, maar van een mondiale en gelijktijdige zondvloed is geen sprake. Alle
gegevens beschouwend kan worden vastgesteld dat de connectie tussen een vloedgolf in de Zwarte Zee en het verhaal van Noach
alleen een aanname kan zijn. Een plausibele aanname, maar een aanname
niettemin.
Het enige onloochenbare bewijs dat gegeven kan worden voor het bestaan van Noach ten tijde van de Zwarte Zeevloed is
de vondst van een gedeeltelijk begraven nederzetting of boerderij op de bodem van de Zwarte Zee, met op het omgevallen hek
een naambordje met de naam Noach. Totdat deze vondst wordt gedaan, zo ooit, moet de lezer van de Tenach, Bijbel of Koran het
doen met een aanname. Een vloedgolf als die in de Zwarte Zee zal vele honderden en misschien wel duizenden slachtoffers hebben
veroorzaakt. Dat er maar een overlevende zou zijn geweest, met zijn familie, is niet aannemelijk. Wel voor de hand ligt dat
het verhaal van een overlevende door sjamanen en priesters is gebruikt om een stichtelijke les over te brengen en de macht
van de god die zij dienden te benadrukken en groter te maken. Mogelijk was Noach zelf zo'n sjamaan, zoals een van de vele
alternatieve overlevingsmythen verhaalt.
"Raven's-eye view" De fictie
Wanneer we van alle feiten en overleveringen
wat afstand nemen, die door onze oogwimpers bezien en een perspectief innemen als die van de duif -of raaf- die Noach uitzond,
het schouwspel dus in vogelvlucht beziend, dan is het volgende verhaal misschien wel aannemelijk.
Aan de zuidkust van de Zwarte Zee woonde een stamoudste
met zijn vrouw en hun gezin - het waren Noach en Naama17)
en hun drie zonen, Sem, de eerstgeborene, Jafet, de middelste en Cham, de jongste. Sem was getrouwd met Zedkatnabu, Jafet was
getrouwd met Arathka en Cham was getrouwd met Nahalathmahnuk. De vrouwen verzorgden wat ze op het land
hadden gezaaid en oogstten
de gewassen wanneer die rijp waren. In zo'n periode hielpen de mannen daarbij als dat nodig was, maar gewoonlijk waren die op
pad met de kudde die uit schapen en geiten bestond.
Het was Noach die opmerkte dat het waterpeil van het meer hoger was dan normaal en ook dat de beesten er niet voor te porren
waren het water te drinken. Het bleek aan de brakke kant te zijn. Dat gebeurde de laatste jaren wel vaker, steeds vaker eigenlijk.
Uit verhalen die in het gebied van stamoudste naar stamoudste werden verteld, maar ook uit verhalen van reizigers, wist Noach dat
de watervallen over de "Ossen Gang"18)
in heftigheid aan het toenemen waren. Noach hield er een naar en onzeker gevoel aan over,
zeker nu hij zag dat het water in het meer hoger stond dan hij ooit had gezien.
Noach belegde als stamoudste een bijeenkomst van alle familiehoofden. Hij legde hen zijn bezorgdheid voor. Over de toenemende
ondrinkbaarheid van het water en het stijgende waterpeil in het meer. Hij vertelde hen ook dat hij van plan was veel vroeger
dan normaal zijn dieren naar hoger gelegen grond te brengen. Hij voelde onheil in de lucht, een lucht die zilter was dan normaal.
Hij voelde de waarschuwing in zijn hart, want de situatie was niet als normaal. Zodra de wintergewassen geoogst waren,
vertelde hij de anderen, zou hij met zijn familie en al zijn dieren vertrekken en de gebeurtenissen op de bergweiden afwachten.
Na veel discussie bleek Noach de enige te zijn die de tekenen in de natuur interpreteerde met naderende rampspoed in gedachten.
Noach, zijn vrouw, zijn zonen en hun vrouwen, alle dieren van de kudde tot en met de kooivogels, de kippen en ganzen aan toe,
vertrokken maanden eerder dan gewoonlijk naar de zomerweiden hoger in de bergen. De rest van de gemeenschap bleef en een enkeling
schudde, als Noach het niet zag, het hoofd over Noachs trek met door ossen getrokken karren, waarop hun hele huisraad hoog lag
opgestapeld. Alles nam hij mee, ook de paarden, de ezels en zelfs de honden. Men begreep niets van deze complete verhuizing. De
tekenen in de natuur waren anders dan normaal, maar in de ogen van vrijwel iedereen was dat nog geen grond voor een grootschalige
verhuizing als deze - het leek wel een vlucht, vond men.
Het was op de ochtend van de zevende dag van de trektocht dat Noach de eerste uitlopers van de bergen bereikte en de grond onder
zijn voeten voelde schudden, grommen met een hele lage brom. Achterom kijkend zag hij in het westen grote wolken aan de horizon
komen, veel sneller cumulerend dan hij gewend was van zelfs de zwaarste storm. Dit was geen aardbeving, dit hield aan, het nam
toe in heftigheid. Toen was er het geluid van een merkwaardig soort onweer. Een donder die niet wegstierf, maar juist in sterkte
toenam. Er waren geen lichtflitsen geweest. Noach wist niet meer wat dit alles moest betekenen. Eerst had hij in verbazing
omgekeken. Nu stond hij als aan de grond genageld toen hij enorme golven over het land zag komen aanrollen. Sem en Jafet namen
hem ieder bij een arm en trokken hem mee. Ze wilden nog hoger de bergen in, want wat zij zagen kon hen ook bedreigen.
Na het grootste deel van de middag afwisselend te hebben geklommen met hun karavaan en omziend in verbijstering, kwamen zij
bij de hutten die normaal alleen in de zomer hun verblijf waren. Drie kleine hutten en een grotere, de laatste als verblijf
voor Cham en Nahalathmahnuk met de dieren. De ganzen en de kippen werden losgelaten, zodat zij rond konden lopen. Vooral de
ganzen gaven er de voorkeur aan bij elkaar te blijven, dicht tegen een van de muren. Er was een kille vochtige wind opgestoken.
In het laatste licht gingen de vrouwen hout sprokkelen.
Achter het gordijn van de nacht bleef het bulderen. Er was een vreemde storm
opgestoken die niemand kon verklaren, een storm zonder regen, zonder bliksem, maar met een hoop lawaai zoals niemand die ooit
had gehoord of van had gehoord. De nacht was onrustig, de slaap kwam pas met
de moeheid in de vroege ochtend. Was het in zijn dromen, of had Noach de schreeuwen en het wanhopig geroep echt gehoord? Hij wist het niet.
De volgende dag was het uitzicht verbluffend en huiveringwekkend. Waar vroeger graasland en akkerland was, was nu een grote
kolkende massa water die grauw tegen de uitlopers van de bergen klotste. De lucht was daarentegen hemelsblauw, zij het dat de
nevelen boven het roerige water daar doorheen zwierven. Soms kwam het water verder tegen de berg op, maar dan trok het zich weer
terug. Noach ging met zijn zonen de omgeving verkennen, maar ze zagen geen anderen die zich in veiligheid hadden weten te brengen.
Een aantal aspecten van het Noachverhaal hebben een diepere betekenis, of die zijn
daar later aan toegevoegd, dan wel is het verhaal van Noach gebruikt om andere betekenissen aan op te hangen. Zo zouden de zonen
van Noach symbool staan voor het ontstaan van wetenschap, literatuur en architectuur - de mensheid moest immers weer worden
opgebouwd. Van Sem zouden de Semieten afstammen, hoofdzakelijk de Joden en de Arabieren. Van Jafet de Jafetieten, de mensen
in Europa. Van Cham de Chamieten, de mensen in Afrika en in Kanaän.
Onafhankelijk van dit gegeven heeft het Noachverhaal meer dwarsverbanden met andere mythologieën uit de oude wereld, dan
alleen met de mythe van Atrahasis en de opname van dit verhaal in het Gilgamesh epos. In het Noachverhaal wordt Noach later
wijnboer en op een avond dat hij dronken op bed lag zou Cham Noach naakt hebben gezien - Cham en zijn nakomelingen zijn om die
reden vervloekt. In een andere versie van dit verhaal heeft Cham Noach gecastreerd toen Noach zijn roes lag uit te slapen. Deze
versie lijkt veel op het verhaal van Uranos die werd gecastreerd door zijn zoon Kronos. Uit het bloed dat daarbij vloeide werd
Afrodite geboren.
Het volgende verhaal houdt vermoedelijk verband met de "Etna tsunami". De
zoon van Kronos was Zeus, de Griekse oppergod. Hij bepaalde dat de mensheid
is essentie slecht was -Lycaon, de koning van Arcadië, had een jongen aan
Zeus geofferd; hij vond dit barbaars en weerzinwekkend- en hij wilde de
aarde verdrinken om daarna opnieuw te beginnen. Een paar echter, werd
uitgekozen om de zondvloed in een ark te overleven, zodat zij na de
zondvloed de aarde opnieuw konden bevolken. Dat waren Deucalion, de zoon van
Prometheus en Clymene, en zijn vrouw Pyrrha, de dochter van Epimetheus en
Pandora.
Er zijn meer dwarsverbanden met andere mythologieën, maar die worden hier niet verder onderzocht, omdat zij
niet direct relevant lijken te zijn voor de al of niet historiciteit van Noach. Dit soort verbanden, tussen Abrahamische teksten
en andere mythologieën, komen in dit boekdeel alleen aan de orde wanneer dit verhelderend kan zijn voor de oorsprong van een
verhaal.
Naast dit alles is het heel wel mogelijk dat het zondvloedthema en de vernietiging van al het voorafgaande
in de wereld in feite de bedoeling heeft de matriarchale maatschappij voorgoed ten grave te dragen en de vestiging van een nieuwe wereld, een nieuwe samenleving
definitief te laten beginnen met de patriarch Noach.
De vruchtbaarheid van de halve maan
Dit was de aanloop naar de bespreking van de
Abrahamische godsdiensten, Jodendom, Christendom en Islam. Wat er in het gebied van de vruchtbare halve maan is gebeurd
gedurende duizenden jaren, heeft een diepgaande invloed gehad op miljarden mensen over de gehele wereld in de duizenden
jaren daarna. De gedachten en opvattingen van wijsgeren en zij die de wijsheid begeerden, hebben de gedachten van vele
honderden generaties beïnvloed, zelfs bepaald.
Kort is stilgestaan bij de religieuze opvattingen van de mensen
die in Kanaän woonden. Van hen wordt aangenomen dat zij de voorouders waren van zij die later de Israelieten werden
genoemd, de Joden. We zagen dat zij gedurende de vele eeuwen aanvankelijk vooroudervereerders waren en dat in
het zevende millennium vce meer herkenbare godheden een rol gingen spelen. De belangrijkste rol was daarin
weggelegd voor de oermoeder. Niet onthutsend apart, omdat dit thema door de gehele oude wereld
vooraanstaand aanwezig
was. Niet alleen in het gebied van de vruchtbare halve maan -Egypte, Kanaän en Mesopotamië, plus een deel van Turkije-,
maar ook in het Euraziatisch gebied. Binnen de Levant werd met verschillende namen -voortvloeiend uit
verschillen in dialect en taal- dezelfde godin aangesproken. Van Ishtar in Mesopotamië tot Isis in Egypte. Asherah of Ashtoreth
in Kanaän daar tussenin.
De vooraanstaande positie van de oervrouw en oergodin lijkt in de realiteit een evenknie te hebben gehad. Tot aan de
definitieve vestiging van het monotheïsme met een mannelijke godheid, was de rol van de vrouw bepalend, was de maatschappij
langs matrilineaire lijnen georganiseerd. De matriarch was binnen bepaalde belangrijke economische aspecten van het leven,
maar vooral in het religieuze aspect de dominante partij.
Misschien had om die reden het verhaal van Noach misschien eerder het
verhaal van Naama moeten heten, hoewel niet is vast te stellen of buiten
de Levant de matriarch eveneens belangrijker was dan de patriarch. Dat
uitgebreider is stilgestaan bij het zondvloedverhaal van Noach, is omdat
enerzijds de mythische geschiedenis van dit verhaal door de verschillende tijden en
culturen heen goed is waar te nemen. Van het waarschijnlijk oeroude Atrahasis-verhaal, mogelijk stammend uit Neolithisch
Turkije, via het Mesopotamisch Gilgamesh epos, tot en met de opname van dit verhaal in de Abrahamische boeken, de Tenach,
de Christelijke Bijbel en de Koran. Anderzijds kon aan de hand van het zondvloedverhaal inzichtelijk worden gemaakt welke
problemen men tegenkomt, wanneer voor de verhalen uit de religieuze boeken een grond wordt gezocht in de historische
werkelijkheid. Men komt dan altijd uit op waarschijnlijkheden en mogelijkheden, waarbij Noachs verhaal gunstig afsteekt,
omdat er zich in de historische werkelijkheid een feit heeft voorgedaan dat qua verschijningsvorm en datering goed bij de
mythe in de buurt komt.
Het vervolg van dit boekdeel kent een vaste opzet.
Per boek of groep boeken uit de religieuze bron wordt geprobeerd vast te stellen wat de historische gronden ervan zijn. Wanneer
er geen directe historische gronden zijn te vinden, zal worden bezien of er in de historische context gegevens zijn die wijzen
op aarding van de tekst in de werkelijkheid. Ondanks de aandacht die zo wordt gegeven aan een aspect van de tekst, vormt dit
toch niet het belangrijkste of meest essentiële deel van de analyse. Het historisch aspect was voor de schrijvers van de
Abrahamische teksten niet in eerste aanleg belangrijk, als wel de overtuigingskracht ervan en veelal de literaire kwaliteit
van de religieuze tekst. Men schreef geen geschiedenis, maar een stichtende en instruerende tekst - het was religie. Omdat de
historiciteit van religieuze teksten of figuren van secundair belang is voor dit boek, zal daar ook minder ruimte voor worden
genomen als voor de hiervoor behandelde historiciteit van de zondvloed. We zagen dat de historiciteit van de zondvloed vrijwel
voor de hand ligt, maar daarmee werd het bestaan van Noach nog niet bewezen, noch werden de inhoud en strekking van de mythe
daardoor plausibeler. Daarom zal de al of niet historiciteit van de teksten meer een inleiding voor de teksten zijn, dan enig
andere bedoeling hebben. Daarnaast is in de analyse doorgaans gekozen voor die onderwerpen en teksten die terug zijn te vinden
in zowel de Joodse Tenach, als in de Christelijke Bijbel, als in de Moslim Koran.
Aansluitend aan de historische inleiding zal dan een analyse worden gepresenteerd van de tekst zelf. Daarbij zijn de volgende
onderzoeksvragen belangrijk. Wat staat er precies en welke boodschap wordt of lijkt er te worden uitgedragen? Welke zijn daarvan,
voor zover na te gaan, de gevolgen voor de historische mens? Welke daarvan zijn de gevolgen voor de contemporaine mens? Moet de
contemporaine mens zich nog iets aantrekken van teksten en voorschriften die anderhalf- tot tweeëneenhalf millennium geleden zijn
geschreven? De laatste vraag is een niet onbelangrijke afgeleide vraag, omdat het -filosofisch- denken van de mens gedurende
sinds de oorsprong van de oude teksten niet heeft stilgestaan.
Als derde en laatste aspect zal de tekst geplaatst worden binnen het bestek van dit boek. Waar wordt de mens aangesproken op
zijn vermogen zelf zijn innerlijk te onderzoeken? Wordt de mens geadresseerd of gedresseerd? Kortom, hoe komen de teksten er
van af in het perspectief van het Luciwheraans paradigma.